| |
| |
| |
François Levrau
Mogelijkheidszin en werkelijkheidszin
Over Robert Musils De man zonder eigenschappen
De zomer van Robert Musil
Elke zomer verdient de lectuur van een klassiek werk. Dit jaar waagde ik mij aan Robert Musils De man zonder eigenschappen. Musils magnum opus is een ‘monsterlijk boek’. Maarten 't Hart (1991) beschouwt het als het ‘meest onleesbare boek uit de hele wereldliteratuur’. Het is een boek voor snobs, zo voegt hij er nog aan toe, omdat velen het boek wel kennen, maar slechts weinigen het werkelijk hebben gelezen. Het is het soort boek dat goed staat in de boekenkast om daar uiteindelijk gewoon, jaar na jaar, te vergelen. 't Hart overdrijft misschien wel wat, maar hij heeft een punt. De man zonder eigenschappen is allesbehalve makkelijke literatuur; elke zin knettert en zindert na. Musils gedachten zijn mokerslagen, pistoolschoten, dolksteken, oorvijgen en de eindeloze woordenstroom - het boek telt ruimt 1.340 pagina's zonder noemenswaardige witruimte - die je over je heen krijgt doet je geregeld naar adem happen. Het boek vergt dus een bijzondere vorm van concentratie en het is schier onmogelijk om als lezer alles steeds volledig tot je te laten doordringen. Dat je als lezer bepaalde zaken zou missen, is overigens niet zo erg. Milan Kundera, die al vele malen de lof heeft bezongen van Musils boek, stelt in Het doek het volgende:
Als ik dat boek [De man zonder eigenschappen] wil herlezen, heb ik de gewoonte om het op goed geluk open te slaan, op een willekeurige bladzijde, zonder me af te vragen wat eraan voorafgaat en wat erop volgt; de story is weliswaar aanwezig, maar vordert langzaam, onopvallend, zonder alle aandacht te willen opeisen; elk afzonderlijk hoofdstuk is een verrassing, een ontdekking. (blz. 73)
| |
| |
Wie het werk van Kundera een beetje kent, vindt niet alleen in zijn essays, maar ook in zijn romans behoorlijk wat kwinkslagen naar Musils meesterwerk. Zo wordt Ulrich, het hoofdpersonage in De man zonder eigenschappen, geïntroduceerd als iemand die vanachter het raam auto's staat te tellen:
[...][hij] telde met zijn horloge al tien minuten lang de auto's, de karren, de trams en de door de afstand uitgevloeide gezichten van de voetgangers, die het net van de blik met een wemelende haast vulden; hij schatte de snelheden, de hoeken, de vitale krachten van de voorbijbewegende massa's, die het oog bliksemsnel naar zich toe trekken, vasthouden, loslaten, die gedurende een tijd waar geen maat voor bestaat, de aandacht dwingen zich er schrap tegen te zetten, zich los te rukken, naar de volgende te springen en daar weer achteraan te snellen; kortom, nadat hij zo een poosje had staan hoofdrekenen stak hij lachend zijn horloge in zijn zak en stelde vast dat het onzin was wat hij deed. - Als je de sprongen van de aandacht zou kunnen meten, de verrichtingen van de oogspieren, de pendelbewegingen van de ziel en al die inspanningen die een mens zich moet getroosten om in de rivier van een straat overeind te blijven, zou er vermoedelijk - aldus had hij gedacht en spelenderwijs het onmogelijke proberen te berekenen - een grootheid uitkomen waarbij vergeleken de kracht die Atlas nodig heeft om de wereld te torsen gering is, en je zou kunnen meten welk een enorme prestatie tegenwoordig al wordt geleverd door iemand die helemaal niets doet. Want de man zonder eigenschappen was op dat moment zo iemand. (blz. 15)
Tomas, het hoofdpersonage van Kundera's De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, wordt eveneens geïntroduceerd als iemand die voor het raam staat en in gedachten verzonken is.
Ik denk al vele jaren aan Tomas [...] Ik zie hem thuis voor het raam staan, starend over de binnenplaats naar de muren aan de overkant en hij weet niet wat hij doen moet. (blz. 11)
Tomas twijfelt: ofwel zich binden aan één vrouw en daarmee de mogelijkheid van andere vrouwen opgeven of zich wenden tot de mogelijkheid van andere vrouwen en daarmee de werkelijkheid van één vrouw negeren. Tomas is als Ulrich een man zonder eigenschappen, iemand die een onbestemde toekomst verkiest boven de inkapseling in het hier en nu (wat niet belet dat Tomas uiteindelijk toch voor Tereza kiest, net zoals ook Ulrich zich na bijna 900 pagina's min of meer aan zijn tweelingzuster Agathe bindt).
| |
| |
Musils boek is doctoraatsmaterie en biedt wis en zeker voldoende klei om er als docent psychologie, filosofie of literatuur een semester lang lessen mee te boetseren. Eén van de meest intrigerende aspecten die Musil uitwerkt, is de idee van ‘mogelijkheidszin’. Hoewel het boek uit het Interbellum dateert, is de les die Musil middels dit idee aanreikt nog steeds voor onze tijd van groot belang. Ik leg hieronder uit waarom dat zo is.
| |
Werkelijkheidszin en mogelijkheidszin
Ulrich, de man zonder eigenschappen, keert zich af van ‘mensen met eigenschappen’, dat zijn mensen die allerhande ideeën en kwaliteiten tentoonspreiden en die laten schitteren als wezenlijke aspecten van hun persoonlijkheid. Mensen met eigenschappen kijken echter al te vaak naar de wereld om er alleen maar hun eigen werkelijkheid (hun angsten, gedachten en dromen) in weerspiegeld te zien. Ze grijpen naar boeken of kranten om er vooral datgene in te lezen wat overeenstemt met hun eigen verwachtingen, waardoor ze uiteindelijk ook de wereld maar kennen in de mate dat die accordeert met de eigen overtuigingen. Wat voor de lens van de mens met eigenschappen wordt gebracht, wordt dus gekromd en op een selectieve wijze onderworpen aan een examinerend zoomeffect dat bepaalde elementen dichterbij haalt en uitvergroot, en andere gewoon negeert.
En wat doet u als u leest? Uw openingsvermogen laat datgene wat u niet bevalt weg. En de auteur heeft al hetzelfde gedaan. Alles is gefragmenteerd. Ons gedrag midden in de werkelijkheid is een compromis, een gemiddelde toestand. (blz. 749)
Ulrich wil echter niet samenvallen met ‘eigenschappen’, maar wil alles in een breder perspectief zien en alle opties open houden. Hij blijft voortdurend ontvankelijk voor datgene wat er onder en achter het menselijk handelen en denken beweegt (de angst, de gewoonte, het eergevoel, de makke voortzetting van het leven zelf, enzovoort). Voor Ulrich zijn eigenschappen opties, mogelijkheden, maar geen verplichtingen en fixaties. Een man zonder eigenschappen is derhalve een man zonder vooringenomenheid, zonder dwingende moraal, en zonder starre principes. Die houding maakt van hem geen neurotische twijfelaar of iemand zonder ruggengraat, wel integendeel. In het boek verschijnt Ulrich als een erg sterk personage daar hij alle eigenschappen bezit. Musil heeft het over negen karakters: ‘een beroeps-, een nationaal, een staats-, een klasse-, een geografisch, een geslachts-, een bewust, een onbewust en misschien ook nog wel een privékarakter’ (blz. 43) plus één, namelijk de extra eigenschap om andere eigenschappen niet al te ernstig te nemen.
| |
| |
Ulrich laat zich nooit zomaar op sleeptouw nemen; hij doet gewoon niks. Hij leeft van waarnemingen en gedachten en neemt een ‘jaar vakantie van het leven’. Natuurlijk doet hij wel een aantal zaken - hij is de secretaris van een groots opgezet patriottistisch evenement: de Parallelactie (die uiteindelijk een lege doos blijkt te zijn) - maar hij behoudt voldoende afstand van die taak en ironiseert die voortdurend. De werkelijkheid, zo stelt Ulrich, is maar één perspectief, er is ook zoiets als een eindeloze sliert van mogelijkheden en die moet naar waarde worden geschat. Ulrich staat aan de zijlijn, om er met een open blik het leven te bekijken en te analyseren.
Als werkelijkheidszin bestaat, moet mogelijkheidszin ook bestaan [...] Aldus zou de mogelijkheidszin welhaast te definiëren zijn als het vermogen om alles te denken wat evengoed zou kunnen zijn, en om aan wat is geen grotere betekenis te hechten dan aan wat niet is. (blz. 20)
Eigenschappen, stelt Musil, staan op zichzelf en werken voor het individu vervreemdend. Ze komen dan wel samen in een mens, maar eerder dan dat ze hem vormen, hollen ze hem uit. ‘Ze [de eigenschappen] lossen hem op en eigenlijk is hij niets anders dan een kleine, door die vele straaltjes uitgespoelde poel, waar ze in binnensijpelen en waar ze weer uit stromen, om samen met andere beekjes weer een andere poel te vullen’ (blz. 43). Eigenschappen maken omzeggens gebruik van de mens waardoor het wat vreemd is om het te blijven hebben over ‘eigen’schappen. Het is een gedachte die hij lijkt te delen met Michel Foucault, waar deze schreef dat de mens een fictie is die op het punt staat te verdwijnen (zie ook Van Buuren, 2010). Wanneer men het over een ‘ik’ heeft, heeft men het over een verzameling van posities die kenmerkend zijn voor de maatschappelijke structuren waarin ze moeten fungeren. Echter, omdat de posities zo onpersoonlijk zijn, behoren ze het individu eigenlijk nauwelijks toe. Zoals dus de structuren bij Foucault de mens (mis)vormen, zo (mis)vormen de eigenschappen volgens Musil de mens. ‘Er is een wereld ontstaan van eigenschappen zonder man, van belevenissen zonder degene die ze beleeft, en het lijkt bijna wel alsof in het ideale geval de mens helemaal niets meer persoonlijk zal beleven [...]. (blz. 192)
Een belangrijk concept dat in het boek van Musil, als contrastterm, geregeld de revue passeert, is ‘ziel’. Sommigen, zoals de briljante industrieel en intellectueel Paul Arnheim, een van de vele memorabele personages uit het boek, excelleren in wat ze doen en blijken begenadigd te zijn met velerlei eigenschappen/kwaliteiten, maar aan het einde van de rit beschouwt Ulrich hen als ‘zielloos’ of ‘karakterloos’ De moderne mens, zo zegt Musil, wordt gedreven door rationaliteit, functionaliteit en techniek, maar daarmee raakt
| |
| |
de ‘ziel’ verloren, dat wil zeggen ‘datgene wat wegkruipt als er sprake is van algebraïsche reeksen’ (blz. 25). De ziel kan daarom misschien nog het best beschouwd worden als de kiem van potentiële eigenschappen die nog niet zijn gevormd volgens de verwachtingen van het maatschappelijke leven. Het is de liefde alvorens ze opgaat in het huwelijk, het vrije intellect alvorens het wordt opgezogen in de A1-publicatiecultuur, het kind alvorens het de volwassenheid binnentreedt, het geloof alvorens het wordt gecultiveerd in een geloofsgemeenschap, de droom alvorens die wordt beleefd. Ulrich is de man die tracht zijn ziel, zijn eigenheid, te redden door afstand te nemen van het maatschappelijke leven dat er voortdurend toe neigt om de mogelijkheden te laten verworden tot gefixeerde eigenschappen, vormen en kwaliteiten. Ulrich is als de dood voor het leven dat de ziel in de kiem zou smoren. ‘Een man zonder eigenschappen zegt niet “nee” tegen het leven, hij zegt “nog niet!”, en spaart zijn krachten [...].’ (blz 578)
Wie zijn filosofische pappenheimers kent, die herkent hier ook de klank van de ‘hamerslagen’ van Friedrich Nietzsche. Het is dan ook geen toeval dat Nietzsche, de filosoof die een houding ‘voorbij goed en kwaad’ proclameert, in het boek een aantal keer wordt vermeld. Mensen worden door Musil en Nietzsche aangespoord zich niet door het leven te laten vervreemden. Ulrich ziet in Arnheim datgene wat hij mogelijkerwijze ook had kunnen worden, namelijk een succesvol man met eigenschappen, maar hij distantieert zich van dat personage omdat hij zijn identiteit nu eenmaal niet wil laten opsluiten. Dat betekent daarom niet dat Ulrich als een nihilist pur sang moet worden gekwalificeerd. Naar het mij voorkomt gaat het erom dat hij alles wegwuift omdat hij wil vermijden dat de deur definitief in het slot valt. Hij wil de deur op een kiertje houden om, wanneer nodig, andere kamers te kunnen bezoeken. In de vele prachtige en met een ongelooflijke precisie geschreven volzinnen maakt Musil duidelijk dat Ulrich de zielsimpulsen wil warm houden alvorens die door het leven zouden kunnen worden bevroren. Men zou het zo kunnen stellen: in het leven ontwikkelt men zich voor zover er wikkels (eigenschappen) bij komen, maar in de mate dat men zich de eigenschappen werkelijk toe-eigent, dient men zich weer te ‘ont-wikkelen’ (door de wikkels weg te nemen of door ze te ironiseren). In het boek resoneren niet alleen de nihilistische hamerslagen van Nietzsche en wordt niet alleen op de structuralistische gedachten van Foucault geanticipeerd, maar ook de verzuchtingen van Jean-Paul Sartres existentialisme worden in de Musiliaanse woordenslierten mooi aangekondigd. Musil honoreert immers via zijn protagonist de ‘vrijheid’, in zoverre Ulrich steeds de mogelijkheid openhoudt ook iets anders te zijn of te kunnen zijn. De mens, zo klinkt het bij Sartre, is een être pour
soi, een niets (néant), een niet-iets, een nothing dat zich voortdurend moet overstijgen. Door daden en keuzes uit het
| |
| |
verleden kan het zijn dat men een essentie krijgt en dus samenvalt met een eigenschap (het verleden bepaalt de toekomst), maar Sartre en Musil geven aan dat men zijn verleden nietig moet maken, zodat men opnieuw vrij kan zijn. De mens, zo lijkt de boodschap te zijn, moet op zoek naar de invulling van zijn onbepaaldheid, zonder met de invulling te willen samenvallen. Wat dat betreft excelleert Ulrich in het vermogen ‘nee’ te zeggen tegen elke bepaaldheid. Musil heeft - na 1.340 pagina's - de principiële en existentialistische onbepaaldheid tot kunst verheven. Dat het boek onaf is gebleven (het boek eindigt abrupt doordat Musil stierf), maakt het - gedacht vanuit de onbepaaldheid - eigenlijk juist compleet.
| |
Botsende breinen of botsende buiken?
De diagnose die Musil maakt, blijft pertinent. Mensen zijn immers inderdaad nogal mak wanneer het erop aankomt de eigen eigenschappen (hun kwaliteiten en overtuigingen) te bevragen. Het is vaak gezellig in de (mentale) kamer waar men vertoeft en men voelt er niet altijd veel voor om de eigen nestwarmte te verlaten. Zo ligt er bij nader inzien zelden een verschil in kennis van de feiten ten grondslag aan (maatschappelijke) discussies. Mocht dat immers wel het geval zijn, dan zouden de meningen met de tijd en volgens de wet van het voortschrijdend inzicht, naar elkaar toegroeien. Wat we echter vaak zien is dat er in plaats van toenemende convergentie sprake is van toenemende polarisatie. Mensen blijven al te vaak (en wellicht vaak tegen beter weten in) vasthouden aan hun eigen standpunten. Daarmee wordt de grondslag van menig dispuut niet zozeer gevormd door het gebrek aan kennis, maar door de onwil om de eigen tekorten te erkennen en door het gebrek aan redelijkheid, waarmee ik bedoel dat men de mogelijkheid miskent dat de ander misschien wel eens gelijk zou kunnen hebben of toch minstens een perspectief kan inbrengen dat het overwegen waard is. In Musiliaans jargon: mensen zijn vastgeroest in hun ‘werkelijkheidzin’ en lopen ‘mogelijkheidzin’ mis. Zo beschouwd zijn disputen vaak niet het gevolg van ‘botsende breinen’ - botsende breinen zijn vruchtbaar voor de waarheid! - maar van ‘botsende onderbuiken’ die niks van doen hebben met een faire zoektocht naar de waarheid, maar er slechts op uit zijn het eigen ego op te blazen met de kwalijke gassen van het narcisme die ver van de waarheid doen afdrijven. De ‘waarheid’ is echter vaak te complex en genuanceerd om die vast te leggen met wat de onderbuik ons in de zwart-witte egotermen doet geloven. ‘De waarheid is nu eenmaal geen kristal dat je in je zak kunt steken, maar een oneindige vloeistof waar je in valt.’ (blz. 697)
| |
| |
Doordat de polarisatie toeneemt, lijkt het erop dat mensen allerminst bekommerd zijn om ‘de waarheid’, maar gewoon hun eigengereide gelijk willen veilig stellen (ten koste van de waarheid). De werkelijkheid wordt dus niet grondig, maar slechts gedeeltelijk ondervraagd, en dat volgens de dictaten van de onderbuik. Het is de onderbuik - waar Ulrich waakzaam voor is - die immers al te vaak bepaalt dat we x geloven en y verwerpen en ervoor zorgt dat we naderhand naarstig op zoek gaan naar argumenten pro x en argumenten contra y. Datgene wat niet strookt met het eigengereide gelijk wordt miskend of verklaard door ‘zondebokkenmesterij’ Dat is echter niet zonder gevolg. Wie ‘de frustratie’ immers wild van zich afschudt, riskeert dat de ander ermee wordt bespat en als de oorsprong van ‘het kwaad’ zal worden beschouwd. De wereld wordt dan een gevaarlijke plaats want gevuld met de spanningen van alle onuitgevochten innerlijke conflicten. Men doet er daarom goed aan rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat ‘in alles wat mensen met inzet van hun hele persoonlijkheid doen [...] een zekere onverdraagzaamheid [zit].’ (blz. 347)
Daarom is het meer dan ooit nodig, een (publieke) sfeer te creëren waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar ze zonder schroom of dwang kunnen praten, discussiëren en kunnen toegeven dat ze fout zijn of iets van de ander geleerd hebben. Alleen in een ‘amicale sfeer’ kan het voortschrijdend inzicht, zonder schaamte of narcistische kwetsuur, komaf maken met wat ‘de wet van het behoud van illusie’ zou kunnen worden genoemd. Dat veronderstelt, zoals Ulrich dat doet, een houding waarbij men het eigen oordeel wat opschort en waarbij men steeds reflecteert over de verborgen motivaties (annex buikgevoelens die de rede als slaaf aan zich binden). Mensen moeten met andere woorden leren openstaan voor kritiek en niet voortdurend krampachtig de eigen waarheid afdekken met een afwerend parapluutje. Wat dat betreft moeten ze elkaar als compagnons de route behandelen en dankbaar gebruik maken van het feit dat iedereen opgenomen wil worden in en het ‘middelpunt [wil] zijn van een warme levenskring’ (blz. 795). Sterker nog, omdat de ander veelal beter in staat is om de manco's van het eigen perspectief bloot te leggen, moet men die ander wat vaker de hand schudden. Als de waarheid immers centraal staat, dan praat men best zo onbevangen mogelijk met zo veel mogelijk mensen en dan legt men best het eigen perspectief aan zoveel mogelijk mensen voor. Het punt, opnieuw, is dat al te vaak helaas niet ‘de waarheid’, maar het ‘eigen frêle ego’ centraal staat. Het ‘[...] individu [ligt] aan zijn Ik vastgekluisterd en [is] niet in staat vanuit bredere horizonten te leven en te handelen.’ (blz. 1256-1257) Wat nodig is en waarnaar moet worden gestreefd, is niet de dialoog tussen mensen met eigenschappen, maar tussen mensen zonder eigenschappen. Op de vraag van Rüdiger Safranski hoe Hans-Georg Gadamer zijn herme- | |
| |
neutische
filosofie in één kernzin zou samenvatten, antwoordde Gadamer (toen 90 jaar) veelbetekenend: ‘Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft’, waarmee hij meteen de uitgangspositie voor elke zinvolle dialoog heeft beschreven en misschien ook wel het devies van de man zonder eigenschappen heeft verklankt.
| |
Een politiek zonder eigenschappen
Natuurlijk moeten er in de realiteit steeds beslissingen worden genomen en kan niet iedereen het zich permitteren om, zoals Ulrich dat doet, enkel te contempleren oftewel een ‘jaar vakantie van het leven’ te nemen. Geen enkele beslissing is echter zonder kritiek en weinig beslissingen blijken achteraf succesvol (vandaar ook de satirische ondertoon in het boek van Musil). Dat moet echter niet betreurd worden. Wanneer de angst voor de narcistische kwetsuur prevaleert, worden de beslissingen echter dogmatischer en dwingender. Wat daarom bijvoorbeeld nodig is, is een politiek zonder eigenschappen, een politiek die zich dan wel laat leiden door ideeën, maar zich niet laat vastroesten in de blinde continuering ervan. Een politiek moet open staan voor mogelijkheidszin. Het is een van de redenen waarom partijpolitiek zo artificieel is; het besef vast te hangen aan één partij en alle partijpunten te moeten onderschrijven en te moeten uitvoeren. ‘Gelooft u, [...], dat iemand die vandaag voor of tegen een bepaalde zaak strijdt, [...], indien hij morgen door een wonder tot absoluut alleenheerser over de wereld zou worden gemaakt, nog dezelfde dag zou doen wat hij zijn leven lang heeft verlangd? Ik ben ervan overtuigd dat hij zichzelf een paar dagen uitstel zou geven.’ (blz. 352) Wat dat betreft is de locus academicus een meer interessante positie (aangenomen dat die nog niet is opgezogen door de A1-publicatiecultuur). De academicus of filosoof kan aan de zijlijn staan om er zijn politieke essay te schrijven. Hij kan de maatschappij een model aanleveren en die in dezelfde beweging terugnemen door het te plaatsen tegenover alternatieven en te confronteren met kritieken. Dat geen enkel model perfect is, is voor de ‘essayist’ (een ander woord dat Musil voor de man zonder eigenschappen gebruikt) onproblematisch. De politicus die zich echter geen enkele zwenking kan of
mag permitteren - uit angst om op de publieke fora vernederd te worden of niet ernstig te worden genomen - is als mens gevangen door de eigenschappen van de partijpolitiek. Het is hoogst betwijfelbaar of de politiek en de samenleving daarbij gebaat zijn.
| |
| |
| |
Rede en emotie
Ulrich nestelt zich dus niet en hij kiest nauwelijks positie. Hij fungeert als de spreekwoordelijke luis in de pels waarin de andere personages zich zo graag wikkelen. Hij onthecht zich om zich te kunnen binden aan het onbestemde, het geheel en het mogelijke. Daar waar de meeste mensen dus net op zoek zijn naar wat geborgenheid en allengs vergroeid geraken met de eigenschappen die behoren tot een bepaalde job, geliefde, familie, groep, gemeenschap voelt Ulrich zich nergens thuis. Het enige dat hij werkelijk omarmt, is de vrijheid om alles open te laten. Naarmate het boek voortschrijdt, daagt het bij Ulrich echter dat hij er met intellectualiteit alleen niet komt. Het intellect en de emotie moeten met elkaar worden verzoend. Ulrich doet verwoede pogingen die symbiose te bereiken, maar hij faalt daarin. De logica van het verstand en de verbeeldingskracht van het gevoel laten zich niet zomaar naadloos met elkaar verzoenen. Het boek blijft dan ook, zoals reeds aangegeven, onafgerond - het boek stopt abrupt doordat Musil (in 1942) stierf en zijn boek dus niet kon beëindigen. Die onafgebrokenheid is echter tekenend voor de man zonder eigenschappen die alle mogelijkheden open houdt. En toch is het van belang verstand en gevoel dicht bij elkaar te brengen. De ratio alleen redt het immers niet - Ulrich contempleert zich te pletter - en de emotie is veelal te particulier of kan te ‘overweldigend’ zijn waardoor ze vervreemdend werkt (zoals in de mystiek, de extase). Om een stap voorwaarts te zetten moeten mensen het gevoel en het verstand enigszins op elkaar afstemmen. Dat dit niet lukt - zoals Musil suggereert - betekent echter niet dat hier geen kernopdracht zou schuilen.
Het is misschien net die problematische afstemming van de rede en het gevoel die ook anno 2018 zo kenschetsend is voor de samenleving en het onbehagen van haar burgers. Zo is het één zaak om cerebraal de Verlichte principes van gelijkheid, vrijheid en solidariteit te verdedigen, het is toch nog een andere zaak om die principes (en dan vooral het idee van solidariteit en tolerantie) in de praktijk te brengen en er ook gevoelsmatig mee in het reine te komen. Zo zijn we natuurlijk allemaal voor gelijkheid en vrijheid, maar we aanvaarden (of begrijpen) niet altijd de consequenties van die principes. We gaan er wellicht allemaal redelijk prat op tolerant te zijn, maar het blijft de vraag of we dat wel effectief zijn. We begrijpen wellicht het belang van een zekere tolerantie, maar in de praktijk lopen we wel vaak in een boogje om diegene of datgene waarvoor we dan zogenaamd ‘tolerant’ zijn. Mensen zijn ook gewoonlijk een stuk toleranter voor datgene wat ze al kennen en kunnen begrijpen. Als iets te veel van ons verschilt, dan weten we ons daar gewoon geen raad mee en worden we wat sullig, angstig en misschien wel agressief (het vreemde moet weg of worden geassimileerd!). Een interessante parallel vinden we bij Musil wanneer die over de schoonheid
| |
| |
van een vrouw het volgende stelt:
[...] datgene wat je als schoonheid verrast en overweldigt, waarvan je denkt dat je het voor het eerst van je leven ziet, dat kende en zocht je in je hart al lang, daarvan was altijd al een voorglans in je ogen, die nu alleen tot volle daglichtsterkte toeneemt; als het daarentegen werkelijk om liefde op het eerst gezicht gaat, om schoonheid die je nooit eerder hebt waargenomen, dat weet je gewoon niet wat je ermee aan moet; er is niets vergelijkbaars aan voorafgegaan, je hebt er geen naam voor, je hebt geen gevoel als antwoord, je bent gewoon grenzeloos in verwarring, verblind, in blinde verbazing, in een sullige dwaasheid gebracht, die met geluk nauwelijks nog iets gemeen lijkt te hebben. (blz. 490)
Mensen worden niet verliefd op ‘vreemden’, ze worden mogelijks wel verliefd op het ‘vreemde’ dat ze herkennen. Mutatis mutandis tolereren mensen niet het ‘vreemde’, maar het ‘vreemde’ dat hen niet van zichzelf doet vervreemden. Er is altijd een brug naar het ‘ik’ nodig, zonder die brug is er maar weinig mogelijk. Concreet: hoe groter de afstand tot het ‘ik’ of ruimer ‘onze cultuur’, hoe problematischer de vraag in verband met solidariteit en tolerantie.
De vele discussies die de multiculturele samenleving rijk is, zijn dus wellicht debet aan de vraag hoe rede en emotie kunnen samengaan. Wat een duurzame liberale rechtsstaat nodig lijkt te hebben, is een soort moraliteit die niet enkel bestaat uit rationele principes, maar ook uit gedeelde gebruiken van het hart. Immers, als een samenleving niet wil bezwijken onder het gewicht van haar eigen principes, dan moeten de rechtsstatelijke principes (en de gevolgen) ook bottom up worden aanvaard. Het is dus niet omdat de samenleving volgens het liberale principe van neutraliteit moet kunnen worden vormgegeven, dat die samenleving niet onder het gewicht van de daarbij horende tolerantie zou kunnen bezwijken. De multiculturele spanning is derhalve niet zelden het gevolg van het feit dat men de eigen angsten niet onderkent (zie hierboven), maar ook dat een aantal redelijke principes alleen maar cerebraal worden begrepen en niet emotioneel worden erkend. ‘Je sais bien, mais quand même...’ Baruch Spinoza gaf al aan dat een overheid nooit een beleid kan of mag voeren dat indruist tegen de harten van de samenleving, want wie gelooft dat een collectief enkel door de rede kan worden bestuurd is naïef. Of, anders gezegd: ‘Vadertje Staat’ en ‘Moedertje Volk’ moeten in een minzaam huwelijk treden.
De vraag lijkt me anno 2018 of we niet ook en vooral meer moeten investeren op het terrein van de emotie (aangenomen dat er rond de Verlichtingsprincipes een betrekkelijke consensus bestaat). Leggen we thans niet
| |
| |
te veel accent op de rede en richten we daarmee niet een zwaard op waarin we met z'n allen lopen? Veronachtzamen we niet teveel de dimensie van het gevoel? Hoe verzoenen we de rede (we begrijpen en onderschrijven x.) en de emotie (.maar we voelen ons blijkbaar toch niet altijd helemaal goed bij x)? Welke instrumenten zijn daarvoor nodig? Ik hoor het graag; of beter, ik lees het graag. misschien ergens in de zomer van 2019?
| |
Literatuur
Milan Kundera, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, Ambo, Anthos, Flamingo, Amsterdam, 1998 [1984]. |
Milan Kundera, Het doek, Ambo, Amsterdam, 2006 [2005]. |
Robert Musil, De man zonder eigenschappen, Meulenhoff, Amsterdam, 2011. |
Maarten 't Hart, ‘Musil en de snob’, in nrc Handelsblad, 25 maart 1991. https://www.nrc.nl/nieuws/1991/03/25/musil-en-de-snob-6961519-a929648 |
Maarten Van Buuren, ‘Robert Musil’, Lezing Studium Generale, 2010. https://www.sg.uu.nl/videos/robert-musil |
|
|